Bij Koewacht ligt een goed bewaard deel van de "Linie van Communicatie" tussen de vestingstadjes Hulst en Sas van Gent. Het betreft hier een relict uit de Tachtigjarige oorlog. Men heeft indertijd bij de aanleg ervan gebruik gemaakt van al bestaande dijken en daar op regelmatige afstanden van elkaar kleine fortjes of redoutes aan toegevoegd. Die versterkingen bestonden uit een vierkante aarden wal, een flinke gracht met ophaalbrug en op het terreplein een stenen wachttoren. Namen als "St. Nicolaas", "St. Jacob", "St. Livinus" en "St. Marie" verraden hun Spaans-
De bedoeling van die fortjes was vooral het Vlaamse achterland te vrijwaren van ongewenst bezoek uit het Noorden. Vanuit de Staats gebleven of geworden vestingen zoals Oostende, Biervliet, Sluis en dus ook Axel werden namelijk regelmatig door z.g. vrijbuiters strooptochten ondernomen in het land van de vijand, d.w.z. het Spaans gebleven Zuiden. Die vrijbuiters konden soldaten zijn die met toestemming van hun officieren ( die uiteraard mee wilden delen in de opbrengst ) en voorzien van een "paspoort" er op uit trokken, maar ook avontuurlijk aangelegde soldaten en of burgers die op eigen houtje op rooftocht gingen. Die tweede groep liep aanzienlijk meer risico, want als ze in handen vielen van gedupeerde dorpelingen hoefden ze er niet op te rekenen dat ze als krijgsgevangenen behandeld zouden worden en eindigden ze meestal terecht hoog in een boom.
Het doel van zo’n rooftocht was uiteraard het vergaren van buit. Dit konden personen zijn waar men losgeld voor kon vragen, vee dat men kon verkopen of konvooien die men kon uitplunderen. Soms werd zelfs een heel dorp het doelwit, wat niet zelden uitdraaide op brandstichting, verkrachting van de vrouwen en moord en doodslag op de mannen, zeker als die het waagden zich te weer te stellen.
Uiteraard rees er verzet tegen deze praktijken. Dit bestond o.a. uit het oprichten van een (weinig) effectieve landwacht, maar ook uit het inroepen van de bescherming van “bevriende” soldaten. Die werden gelegerd in kleine fortjes op plaatsen waar invallen van Staatse vrijbuiters te verwachten waren. Dit was wel een dure en riskante maatregel. Niet alleen kostte de aanleg van de versterkingen en de soldij van de wachtposten handenvol geld, maar de z.g. beschermers toonden zich vaak nauwelijks beter als de Staatse vijand en stalen eveneens alles wat los en vast zat.
Uiteindelijk ging men over op een contributiesysteem. Vlaamse dorpen die binnen de actieradius van de vrijbuiters lagen verplichtten zich om regelmatig een vast bedrag of “contributie” te betalen. In ruil daarvoor kreeg men "sauvegarde", m.a.w. men werd verder met rust gelaten door de officiële vrijbuiters. Wat niet wilde zeggen dat het dorp niet de kans liep overvallen te worden door een bende ongeregelde vrijbuiters. En een dorp dat op zeker moment niet wilde of kon voldoen aan deze min of meer afgedwongen contributieheffing kon bovendien rekenen op een zogenaamde "executie". Dit betrof dan een strafexpeditie die met buitensporig veel geweld gepaard ging onder het motto: wie niet horen wil moet voelen.
Door deze en andersoortige oorlogsellende geraakte het Noord-
Mark Zwartelé
Werkgroep Archeologie Hulst
Bij de foto's:
1. Kaart van een gedeelte van de Linie. Ook
de verbindingsdijk tussen de forten is goed
te zien.
2. Voorbeeld van een stenen wachttoren.
3. Gerestaureerd Fort met verbindingsdijken.
4. Fort St. Joseph met zicht op Axel.
(Herkenbaar is de watertoren)
5. Ophaalbrug bij St. Jacob, op bijna exact
dezelfde plaats als de oorspronkelijke.
6. Kanon te St. Jacob, gericht op Axel, of in
ieder geval de slikken tussen het fort en
de stad Axel.