Tinnen lepels

Tussen de vele keramiek die gevonden is in de oude Bierkaai zijn ook enkele opmerkelijke tin vondsten te bewonderen.

Eerst wil ik graag wat vertellen over het metaal tin alsook over het tinnegieter ambacht in de 16e en 17e eeuw, de periode waarin de meeste tin vondsten uit de oude Bierkaai zijn gemaakt.


Tin is een zacht metaal dat al bij 203 graden Celsius smelt.

Het is een gemakkelijk materiaal om te verwerken. Om het tin minder buigzaam te maken werd er een tweede metaal aan toegevoegd. Dat kon lood, koper, bismuth of antimonium zijn of een combinatie ervan.

Het tin werd verhit tot ca.400 graden Celsius en vervolgens in een gietvorm gegoten. Na afkoeling werd het gietstuk uit de vorm gehaald, vervolgens moest het nog afgewerkt worden.

De gietvormen waren van leisteen of leem gemaakt, in de 2e helft van de 16e eeuw kwamen de metalen mallen in gebruik, meestal vervaardigd van koper of brons.


Tinnegieters waren, voor zover er in hun dorp of stad geen tinnegieter gilde bestond, meestal lid van het smedengilde. Dit was ook het geval in Hulst zoals uit oude stukken blijkt. Er waren groot – en klein werkers. Alleen de grootwerkers mochten alle soort werk vervaardigen, de anderen mochten alleen dat maken waarvoor zij de proef hadden afgelegd. Lepelmakers mochten dus alleen lepels gieten, kannedekkers alleen de deksels van aardewerk of steengoed kruiken. Lepels konden gemaakt zijn van hout, been, ijzer, zilver, goud en als laatste ook van tin. Ze werden niet alleen gebruikt om mee te eten. Men kon er ook mee schrapen, scheppen, roeren, iets mee plat strijken, enz.

Er moeten destijds toch enkele gegoede burgers aan de oude Bierkaai gewoond hebben, want aanschuiven met een tinnen lepel was zeker niet voor iedereen weggelegd. Het gewone volk had een houten lepel ter beschikking. Meestal waren tinnen lepels geen lang leven beschoren, de constructie was niet robuust genoeg en het gebruikte materiaal was veel te broos.

Gebroken lepels werden eenvoudigweg hersmolten, daar komt nog een enorm aantal lepels bij die voorgoed verdwenen in putten en grachten. Het is dan ook gemakkelijk te begrijpen dat tinnen lepels uit de 16de en 17de eeuw niet alledaags zijn. Bijna alle lepels uit deze periode die in de verzamelingen aanwezig zijn komen uit de bodem.


Nu gaan we het hebben over de twee prachtige lepels die gevonden zijn in de oude Bierkaai.

Lepel 1 ( foto 1 ) is 16,5 cm lang, heeft een ronde steel met bazuinvormig uiteinde en afgeplatte ronde knop. De bak is vijgvormig met aan de achterzijde van de bak een zogenaamde korte naald bij de overgang naar de steel.

De lepel is voorzien van het prachtige en felbegeerde goudpatina. Meestal zie je flarden van goudpatina en niet zoals hier over heel het voorwerp aanwezig, zeldzaam mooi!

Het merk ( foto 2 ) bevindt zich in de bak nabij de steelaanzet. Het betreft een kleine Tudorroos met een gesloten kroontje, gieter initialen P.F. links en rechts van de roos. Dit is een typische manier van merken voor  het vierde kwart van de 16de eeuw. Nog ouder is de roos zonder kroon met soms het gieter kenmerk in de roos. Het is dus een vroege lepel die we kunnen dateren tot eind 16de eeuw.

Lepel 2 ( foto 3 ) is 16,5 cm lang, heeft een ronde steel met bazuinvormig uiteinde en afgeplatte ronde knop. Hij heeft eveneens als lepel 1 een vijgvormige bak met korte naald.

Deze lepel vertoont ook een zeer mooi goudpatina dat ietwat doffer overkomt dan bij lepel 1.

Het merk ( foto 4 ) zit in de bak dicht bij de steelaanzet, het is een kleine Tudorroos met open kroontje en gieter initialen I.F. links en rechts van de roos. Dit merk kan mogelijk van de Rotterdamse tinnegieter Ijsbrand  Franz Halling zijn, van wie bekend is dat hij met I.F. merkte. Hij was werkzaam van 1557 tot 1589. Absoluut zeker is dit niet, de lepel kan ook gegoten zijn in de streek rond Hulst.

In ieder geval kan ook deze lepel gedateerd worden aan het eind van de 16de eeuw.


Het is zeer moeilijk om stukken uit de 16de eeuw toe te schrijven aan de gieter, men is meestal aangewezen op doop -, trouw -, en begrafenis registers. Helaas worden hierin slechts spaarzaam beroepen vermeld en zijn er  grote hiaten, wat het er zeker niet makkelijker op maakt.

Elke stad had een merkenplaat, dit was een grote tinnen plaat waarop de gieters hun merken moesten inslaan. Helaas zijn bijna al deze platen verloren gegaan, de merkenplaat van de stad Haarlem is een van de weinigen die bewaard gebleven is.


Bijzonder is de zeer goede staat waarin de lepels verkeren. Dit is zeker de verdienste van het zuurstofarme slib van de oude Bierkaai waar ze honderden jaren in bewaard gebleven zijn.

Deze mooie vondsten passen perfect bij de oude vestingstad die Hulst zonder enige twijfel is.

Bij de foto's:

1. Tinnen lepel 1 (Bierkaai, Hulst).

2. Merkteken op lepel 1.

3. Tinnen lepel 2 (Bierkaai, Hulst).

4. Merkteken op lepel 2.

Freddy van Puymbrouck,

Werkgroep Archeologie Hulst