Heiligen in de Bierkaai

De meeste pelgrimages bleven evenwel binnen de grenzen van het graafschap of gingen in  elk geval niet ver daar buiten. Was het reisdoel eenmaal bereikt, het graf van de heilige bezocht, de nodige kerkdiensten gevolgd en de voorgeschreven gebeden opgezegd, dan werden voor men de terugreis aanvaardde steevast een of meerdere "souvenirs" gekocht. Dit konden beeldjes, ampullen, vaantjes of insignes zijn. Die werden vaak bij de ingang van de kerk te koop aangeboden en waren in diverse prijsklassen te verkrijgen. Vrij goedkoop - en dus voor ieder betaalbaar - waren de massaal geproduceerde pelgrimsinsignes van een lood-tin legering. Ze werden voor het vertrek naar huis op een goed zichtbare plaats op de kleding bevestigd, meestal op de hoed of de mantel. Ze dienden om thuis te kunnen "bewijzen'' dat men inderdaad de bedevaartplaats bezocht had en bovendien konden deze attributen met wat geluk de terugreis goedkoper en veiliger maken. De boeren in de dorpjes die men passeerde gaven nu eenmaal een hongerige pelgrim vlugger een gratis maaltijd dan een schurftige bedelaar en struikrovers lieten zo'n vroom persoon vaak ongemoeid passeren. Bovendien wisten die waarschijnlijk uit ervaring dat er bij een pelgrim op thuisreis toch niet veel te halen was.

Thuisgekomen werd het souvenir met trots getoond en aanvankelijk met zorg bewaard. Maar na verloop van tijd verloor het zijn emotionele waarde, zeker wanneer de persoon die het had meegebracht was overleden. Het kleinood zoals veel andere kapotte of afgedankte spullen in de beerput gooien deed men niet graag. Het was tenslotte een voorwerp met een godsdienstige achtergrond. En dus kwamen veel van die insignes uiteindelijk in het water terecht, d.w.z. in een sloot, gracht of haven.

Zo is het vermoedelijk ook gegaan met het door ons gevonden insigne van Adrianus. Deze heilige werd vereerd in Geraardsbergen en was in het Deltagebied bijzonder populair. Er zijn van hem tot nu toe in onze streken ruim vierhonderd van deze insignes gevonden en als men bedenkt dat slechts een fractie van de ooit verkochte exemplaren teruggevonden wordt kan men nagaan hoe veel pelgrims vroeger Geraardsbergen bezocht moeten hebben. In elk geval was onder die vele naamlozen minstens één Hulstenaar die vrijwillig of verplicht  die tocht maakte en een aandenken kocht dat later in het water van de Bierkaai terecht kwam. En dat na een eeuwenlang verblijf in de modder met behulp van een detector weer het daglicht zag.

Bij de foto's:

1. Hoofd van Maria (Bierkaai, Hulst).

2, 3. Onbekende bisschop; voor- en achterkant (Bierkaai, Hulst).

4, 5.  Jezus met de rijksappel (Bierkaai, Hulst).

6, 7. Medaillon met kruisbeeld en Maria (Bierkaai Hulst).

8. St. Jacobsschelp (Santiago de Compostela).

9. Wijwaterampul (Bierkaai, Hulst).

10. Adrianus, Geraardsbergen (Bierkaai, Hulst).

11. Medaillon met bisschop en Maria (Bierkaai, Hulst).

Mark Zwartelé,

Werkgroep Archeologie Hulst

Tijdens het uitgraven van de oude haven van Hulst is veelvuldig gebruik gemaakt van metaaldetectoren. Niet alleen werd de voormalige bedding meter voor meter, laag voor laag afgespeurd, maar ook op de hopen grond op het stortterrein aan de Hogeweg waren bijna dagelijks enkele leden van de Werkgroep actief. Dit uitgebreide zoeken leverde heel wat metalen voorwerpen op  zoals munten, gewichtjes, vingerhoeden, ringen, lepels en uiteraard heel wat militaire zaken als kogels, kruitmaatjes en onderdelen van wapenrustingen.

Wat tegenviel was het aantal pelgrimsinsignes dat uit de modder te voorschijn kwam: twee gave exemplaren en enkele fragmenten. Vermoedelijk was dit vooral te wijten aan het feit dat de onderzochte opvullingslagen hoofdzakelijk 16e eeuws - en jonger - waren en de oudere, middeleeuwse lagen op grotere diepte veelal onaangeroerd zijn blijven zitten. En juist daarin is de kans op het vinden van insignes het grootst. Bovendien is de haven toen hij nog volop in gebruik was enkele keren uitgebaggerd en kunnen dus oudere vullingen met alles wat zich daar in bevond toen geheel of gedeeltelijk verwijderd zijn.

Als men bedenkt dat er in het "Verdronken Land van Zuid-Beveland" alleen al in de resten van een dorp als Nieulande honderden van dit soort voorwerpjes gevonden zijn, moeten er vroeger in de haven van Hulst  heel wat meer terecht gekomen zijn dan die paar die wij nu hebben gevonden. De inwoners van Hulst zullen heus niet vromer - of slechter -  geweest zijn als de Bevelanders en daarom niet in minder grote aantallen ter bedevaart getrokken zijn.

Op bedevaart gaan deed men in die tijd immers uit persoonlijke godsvrucht of omdat men dit opgelegd kreeg als straf voor een vergrijp. Wat dat laatste betreft gold dat hoe ernstiger het vergrijp was geweest het reisdoel ook verder weg kwam te liggen. Vermoedelijk speelde daarbij de overweging mee dat men op die manier de lastpost geruime tijd kwijt was en met een beetje geluk zelfs nooit meer terug zag. Want een reis naar Rocamadour, Santiago de Compostela of Rome kon in die tijd behoorlijk riskant zijn.