Kleipijpen in Hulst

Geraadpleegde literatuur:

D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp. Handboek voor dateren en determineren. Amsterdam, Pijpenkabinet. 1987.

D.H. Duco, Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda. Amsterdam, Pijpenkabinet. 2003


Gebruikte afkortingen:

In de tabellen staan bovenaan afkortingen  BD; MD en op de eerste tabel ook ID en OKD

De D staat voor diameter; de B = boven, M = midden,  I = inwendige en OK = onderkop

Daar betreft het namelijk een dubbel conische kop.

Korte geschiedenis van het pijproken.

Na de ontdekking in 1492 van het continent van Amerika kwamen de Europeanen voor het eerst in contact met de tabakrokende indianen.

In 1564 beschrijft sir John Hopkins hoe in Florida de inwoners een bepaald gedroogd kruid bij zich dragen dat zij roken, gestoken in een stenen pijpenkop op een riet.

Dat ‘toeback schuiven’, dat naar wij nu weten door de nicotine en teercomponenten een enigszins verdovende en hongerstillende, maar ook een verslavende bijwerking heeft, werkte aanstekelijk.

Door de schepelingen meegebracht verbreidde deze gewoonte zich via de grotere Europese havensteden.


In ons land wordt de eerste vermelding gevonden in 1580 in een "Bidding keure" uitgevaardigd in Enkhuizen. Volgens die verordening was het roken op bepaalde kerkelijke dagen niet toegestaan.


Mede door Engelse soldaten die in het Staatse leger dienden, breidde zich het pijproken naar andere streken in het land uit.


Naast het rookgenot werd aan het pijproken een geneeskrachtige eigenschap toegekend. In de tweede helft van de 18e eeuw werden in steden waar ziekten heersten zelfs kinderen van 8 - 10 jaar aangezet tot roken omdat het de luchtvochtigheid, waarin men ziektekiemen vermoedde, zou verdrijven.


Parallel met de uitwaaiering van het roken verspreidde zich ook de -aanvankelijk huisgebonden- pijpenfabricage.

Door de enorm toegenomen vraag ging de aanmaak van lieverlee over op fabrieksmatige vervaardiging.

Voor het maken van de pijpen gebruikte men vanaf het begin persvormen.


Tabak was duur; daarom waren de eerste en oudste koppen klein van inhoud en dikbuikig. De stelen waren kort en meer dan 10 mm dik.

Vanwege de toenemende beschikbaarheid van tabak en grotere vaardigheid bij het productieproces werden de koppen groter en de stelen langer (tot wel 96 cm) en dunner, uitlopend van 7 tot 5 mm diameter.


In de eerste helft van de 17e eeuw was Amsterdam het centrum van de pijpfabricage. Daarna, tot ver in de 18e eeuw, waaierde de nijverheid uit naar de andere steden in Holland en verder naar plaatsen langs de grotere rivieren.

Na 1640 werd (en bleef) Gouda door de betere afwerking en de fraaiere lijn tot aan de 20e eeuw marktleider in de pijpfabricage.


Door de grote vraag was er ook namaak.

Om de eigen pijpen in het grote aanbod aan rookwaar te herkennen, werden de pijpen op de hiel, het uitstulpinkje onder aan de kop, van een eigen merkje en soms ook van een gildeteken voorzien.

Later bracht men ook speciale versieringen en fabrieksnamen op de stelen aan en tevens allerhande zijmerken en figuren op de koppen. Een kop wordt ook ketel genoemd.

Vanaf de 16e eeuw zijn de dubbelconische kop en vervolgens respectievelijk de trechterkop, de ovale of ovoïde (eivormige) kop, de kromkop en de rondbodem of hielloze kop de hoofdtypen.

Net als de voornaamste kop- of ketelvormen zijn veel van die fabrieksmerken qua uitvoering aan een specifieke periode gebonden.


De heer D.H. Duco, beheerder van het Pijpenkabinet te Amsterdam, heeft veel van die merken, vooral de Goudse pijpen uit fabrieksafvalputten in Gouda

gedetermineerd en in naslagwerken, onder andere in "Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda" gecatalogiseerd.


De stenen pijpen braken gemakkelijk. Zij hadden geen lange levensduur.

Door hun vorm en hun merken geven de pijpenkoppen een redelijk nauwkeurige datering van archeologische vondsten die in dezelfde grondlagen voorkomen dan die waarin de pijpen lagen.


De pijpen uit Hulst

In 2005 werd ik door een kennis gevraagd om te helpen met het wassen van een grote hoeveelheid scherven die naast de basiliek van Hulst bij een archeologische opgraving was gevonden. Omdat ik me bijzonder interesseer in de geschiedenis van Hulst was daarmee ook mijn belangstelling gewekt voor wat er zoal uit die massa scherven aan borden, grapen, kannen, kruiken, potjes en testen kon worden gereconstrueerd.


Van de 42 dozen en drie tafels vol scherven en scherfjes bleek dat aardig veel te zijn.

Het enthousiasme van Dicky de Koning werkte bij onze grote groep hulpvaardige archeologische puzzelaars aanstekelijk.

Zowel uit de vormgeving, de gebruikte materialen, de mate en de verfijning van het glazuur en de aangebrachte versieringen als de toenemende verscheidenheid van de kommen, kannen, schalen etc. is de ontwikkelingsgang te zien in de aardewerkproductie en het gebruik door de eeuwen heen.


Tussen de scherven werden veel pijpenkoppen gevonden. Niet verwonderlijk, omdat zich in vroeger tijden vlak naast de imposante basiliek een herberg/logement had bevonden.

Alle karakteristieke vondsten moesten worden gecatalogiseerd en op foto worden vastgelegd.


Met het naslagwerk "De Nederlandse kleipijp" dat ik van Chris van Terheyden mocht gebruiken ben ik toen, op verzoek van Dicky, aan de slag gegaan met het determineren van de pijpenkoppen en -stelen.

De ‘Duco-lijst’ van de Goudse hielmerken is daarbij een zeer bruikbare handleiding gebleken.


In gestandaardiseerde vorm heb ik de hoofdmaten op formulieren vastgelegd alsmede de vorm van de kop.

Aan de hand van schetsen heb ik de merken digitaal ‘vertaald’ en indien vermeld in de ‘Ducolijst’ daaruit het hielmerk-typenummer overgenomen.

Als de pijp kon worden gedetermineerd is daarbij de fabricageperiode, en in voorkomende gevallen ook de maker, vermeld.

Van de steelfragmenten heb ik  groepsgewijs de diameter, de lengte en het aantal aangegeven. Opvallende versieringen zijn apart vermeld.


Bij pijpenkoppen waar ik geen fabricageplaats en/of merkindeling kon geven, heb ik mij laten adviseren door de heer  Duco.

Dankzij de lijsten kunnen wij mede aan de hand van de gevonden pijpen de vondsten uit de opgraving bij de basiliek redelijk determineren en dateren.


Inmiddels heb ik deze manier van catalogiseren ook gebruikt voor de vondsten uit de opgraving aan de Bierkaaistraat aan de noord-west rand van de binnenstad van Hulst.


Gerry van Eeden, Werkgroep Archeologie Hulst






CK

Cornelis Kwast (1695)

of

Cornelis Koeman

(1737-1746)

CW + kroontje

Cornelis Willenszoon

-de Jonge

(1686-....)

CS

Cornelis Stevenszoon

-de Jonge

(1660-1683)

Of

Cornelis Slingerland

(1737-1782)

Bij de foto's:

1. De grootte van de kop zegt iets over
    de ouderdom.

2. Ook de steel werd soms versierd.

3. Fragment van het schilderij van Jan

    Steen "Soo voer gesongen, soo

    nagepeepen".

4, 5, 6. Initialen van de pijpenmaker.

7. Een roos op de kop, een ster en een

    maan aan het begin van de steel.

8. Het wapen van Utrecht en de initialen

    van de maker.