In het onlangs heringerichte Bezoekerscentrum van Saeftinghe te Emmadorp krijgt men een goed beeld van wat het Verdronken Land zoal te bieden heeft. Uiteraard wordt veel aandacht besteed aan de unieke flora en fauna, maar ook de historie van het gebied wordt uitvoerig belicht. Zo zijn er o.a. een aantal voorwerpen tentoongesteld die in de loop der jaren -veelal toevallig- door gidsen gevonden zijn en door hen aan het Centrum geschonken of in bruikleen gegeven zijn.

Een absolute blikvanger in deze collectie is "Jetje", het skelet van een dertigjarige man en niet, zoals de naam zou doen vermoeden, de trieste resten van een lang geleden overleden vrouw. Dat het hier geen persoon van het vrouwelijk geslacht betreft heeft men kunnen afleiden uit de bouw van de schedel en het bekken.

"Jetje" werd op 20 september 1993 ontdekt tijdens een excursie naar de z.g. Marlemontse Plaat. En de persoon die als eerste van de groep excursiegangers het graf opmerkte was de 12 jarige Jet Hoed uit Hoorn. Vandaar de naam die aan het later geborgen en tentoongestelde geraamte gegeven werd.

"Jetje" was niet de eerste archeologische vondst op die dicht bij de vaargeul gelegen lokatie. Zo waren er van tijd tot tijd scherven van grijsbakkend aardewerk opgeraapt en er was zelfs eens een puntgaaf Andennekruikje gevonden. Al deze toevallige vondsten waren echter duidelijk verspoeld en dus waren er geen harde conclusies aan te verbinden geweest. Maar op 31 oktober 1992  had Saeftinghegids Jean Mabe tijdens een tocht naar diezelfde Marlemontse Plaat een grafveld ontdekt dat bij later onderzoek een 9-tal graven bleek te bevatten. Alle graven waren keurig oost-west georiënteerd. De afmetingen van de in een veenlaag gegraven kuilen waarin de skeletten lagen bedroegen ongeveer 2.00 bij 0,50 m. Er waren geen sporen van bodems of zijkanten van kisten te bespeuren, maar elke dode lag met het hoofd naar het westen gekeerd op drie of vier rondhouten.

Blijkbaar waren ze bij hun begrafenis gewikkeld geweest in een mat van stro of riet, want daarvan werden nog enkele resten in de kuilen aangetroffen. De rondhouten waren vermoedelijk gebruikt om lichaam en "verpakking" in het graf te laten zakken. Elke kuil was tenslotte afgedekt met een houten deksel. In één graf bevond zich op de dekplank nog een tweede skelet, een gestapeld dubbelgraf dus. De ligging van de graven ten opzichte van elkaar deed vermoeden dat er meer geweest moesten zijn, maar dat die - omdat ze mogelijk ondieper waren -  al eerder door de werking van het getij weggespoeld waren.

Dendrochronologisch onderzoek op hout uit een van de graven gaf als uitslag 1076 na Chr. Al moest rekening worden gehouden met mogelijk hergebruik van de desbetreffende plank was deze vroege datering  voor Saeftinghe-kenners sensationeel nieuws. Men wist niet beter als dat de eerste inpolderingen en ontginningen door Vlaamse monniken pas in de dertiende eeuw begonnen waren. En dus wierp een grafveld dat op bewoning wees van zo'n tweehonderd jaar eerder een nieuw licht op de vroege geschiedenis van het gebied.

Een beetje licht, want we zullen waarschijnlijk nooit te weten komen wie die mensen waren en wat ze in die onbedijkte schorrenlanden en veenmoerassen kwamen zoeken. Waren het herders op zoek naar weidegronden voor hun vee of waren het boeren-pioniers die het  waagden zich te vestigen in die onherbergzame wildernis. Hun graven zijn ondertussen al lang door het onrustige water van de Honte weggespoeld en hun gebeente ligt voor eeuwig op de bodem van de vaargeul. Met uitzondering dan van "Jetje" die het "voorrecht" geniet in een goed verlichte vitrine bekeken te kunnen worden.

Na het vinden van "Jetje" zijn er op de Marlemont geen vondsten meer gedaan en dat was eigenlijk nauwelijks te verwonderen. Het aantreffen van een aantal graven aan de oppervlakte houdt in dat de oorspronkelijke leeflaag zo goed als volledig weggespoeld moet zijn.

Elders in Saeftinghe zijn sindsdien van tijd tot tijd wel kleinere en grotere "ontdekkingen" gedaan, want de werking van de eb- en vloedstromen zorgt soms voor de afslag van schorrenranden of verlegt geulen en dan komen van tijd tot tijd stukjes geschiedenis te voorschijn en worden vaak weer even snel met een nieuwe laag slib aan het oog onttrokken. Mede daarom blijft het een fascinerend gebied.


Mark Zwartelé

Werkgroep Archeologie Hulst

Jetje van de Marlemont

Bij de foto’s:

1. De resten uit het graf

2. Bij eb was er een eigenaardige vorm in het zand te zien.

3. Toen het water nog iets verder gezakt was.

4. De overblijfselen van de kist.

5. Het geraamte is bijna helemaal intact.

6. Helaas ontbreken de voeten.